Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten |  Accountancy  |  IBR  |  IAB  |
Francais print contact
    aanmelden sitemap
IAB-Info

IAB-Info: E (Nieuwe technologieën)

Het Burgerlijk Wetboek en het bewijsrecht in het tijdperk van de ICT's

(IAB-Info, nr. 4/2002)
Ph. WACQUIER

Dat onze maatschappij hoe langer hoe meer de vorm aanneemt van een informatiemaatschappij, is een haast niet te stuiten fenomeen1. Deze informatiemaatschappij doet ons de wereld waarin we leven en die door de informatie- en communicatietechnologieën (ICT's) haast één groot dorp wordt, anders bekijken. Uiteraard gaat dit met nogal wat problemen gepaard. We denken daarbij onder meer aan de invloed ervan op de klassieke opvattingen van het geschrift, van de handtekening en van de geldigheid van de contracten.

In die zin gaat de praktijk het recht vooraf, een recht dat zo goed en kwaad als het kan, probeert haar vereisten af te stemmen op de contouren van de ontwikkeling van de nieuwe ICT's.

«Dat ondernemingen contracten via elektronische weg afsluiten, is niet echt een nieuw fenomeen. Deze manier van zaken doen is immers reeds enkele jaren aan de gang. Toch bleef dit vrij beperkt tot bepaalde groepen en sectoren. Maar door de sterke opgang en veralgemening van internet worden «on-linecontracten», waaraan geen papier en geen (handgeschreven) handtekeningen meer te pas komen, nu ook door Jan Modaal afgesloten. Nu dit een echt massafenomeen geworden is, kon het recht niet langer aan de zijlijn blijven staan.2»

Net nu onze parlementairen zich buigen over de omzetting naar Belgisch recht van de Europese Richtlijn van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel in de interne markt, beter bekend onder de naam «Richtlijn inzake elektronische handel», is het goed er even aan te herinneren dat ons vertrouwd Burgerlijk Wetboek reeds een aanpassing heeft ondergaan aan het elektronische tijdperk, en dit met name sinds de wet van 20 oktober 2000 (B.S. 22 december 2000) tot invoering van het gebruik van telecommunicatiemiddelen en van de elektronische handtekening in de gerechtelijke en buitengerechtelijke procedure.

Zoals het opschrift ervan reeds laat vermoeden, heeft deze wet tot doel de justitie open te stellen voor de nieuwe manier van communiceren (telefax, internet, …) in het kader van de procedure.

Aanvankelijk voorzag de tekst er in aan het Burgerlijk Wetboek een artikel 2281 toe te voegen, als volgt luidend :
«Wanneer een kennisgeving schriftelijk dient te gebeuren om door de kennisgever te kunnen worden aangevoerd, wordt ook een kennisgeving per telegram, telex, telefax, elektronische post of enig ander telecommunicatiemiddel dat resulteert in een schriftelijk stuk aan de zijde van de geadresseerde, als een schriftelijke kennisgeving beschouwd. Hetzelfde geldt wanneer de kennisgeving slechts daarom niet in een schriftelijk stuk resulteert aan de zijde van de geadresseerde omdat deze een andere wijze van ontvangst hanteert. De kennisgeving gaat in bij ontvangst ervan in de vormen genoemd in het eerste lid. Ontbreekt een handtekening in de zin van artikel 1322, dan kan de geadresseerde de kennisgever zonder onnodig uitstel verzoeken om een origineel ondertekend exemplaar na te zenden. Doet hij dit niet zonder onnodig uitstel, of gaat de kennisgever zonder onnodig uitstel op dit verzoek in, dan kan de geadresseerde het ontbreken van een handtekening niet aanvoeren.»

De aanvankelijke tekst voorzag er in enkele artikelen toe te voegen aan het Gerechtelijk Wetboek en de nieuwe manieren van communiceren toe te laten in de betrekkingen tussen de burger, de rechtzoekenden en justitie.
In feite komt het er op neer de particulieren, de rechtzoekenden en justitie in de mogelijkheid te stellen moderne communicatiemiddelen te gebruiken in het kader van de procedures en contractuele verplichtingen die vragen dat een kennisgeving wordt gedaan aan één van de partijen en een anders gedefinieerd formalisme niet vereisen.

Na de parlementaire besprekingen is evenwel de noodzaak gebleken een belangrijk luik van ons recht aan te passen, met name het luik dat het bewijs beheerst, en in de nieuwe communicatiewijzen te voorzien.
In die zin werd na afloop van de parlementaire werkzaamheden aan het artikel 1322 van het Burgerlijk Wetboek dat de waarde van de onderhandse akte tussen partijen als volgt bepaalt :
«Een onderhandse akte die erkend is door degenen tegen wie men zich daarop beroept, of die wettelijk voor erkend wordt gehouden, heeft tussen de ondertekenaars van de akte en tussen hun erfgenamen en rechtverkrijgenden dezelfde bewijskracht als een authentieke akte»;
een tweede lid toegevoegd dat als volgt luidt :
«Kan, voor de toepassing van dit artikel, voldoen aan de vereiste van een handtekening, een geheel van elektronische gegevens dat aan een bepaalde persoon kan worden toegerekend en het behoud van de integriteit van de inhoud van de akte aantoont.»

Door het goedkeuren van deze tekst zette België een eerste en bescheiden stap naar de omzetting in ons recht van artikel 5 § 2 van Richtlijn 1999/93/EG waarin het volgende gestipuleerd wordt :
«De lidstaten zorgen ervoor dat een elektronische handtekening geen rechtsgeldigheid wordt ontzegd en dat zij niet als bewijsmiddel in gerechtelijke procedures kan worden geweigerd louter op grond van het feit dat de handtekening in elektronische vorm is gesteld, of niet is gebaseerd op een gekwalificeerd certificaat, of niet is gebaseerd op een door een geaccrediteerd certificatiedienstverlener afgegeven certificaat, of zij niet met een veilig middel is aangemaakt».
In feite gaat het om een algemene clausule van niet-discriminatie ten opzichte van de elektronische handtekeningen.

Deze bepalingen werden verder aangevuld door de goedkeuring, op 9 juli 2001, van de wet houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten (B.S. 29 september 2001). Deze wet voert de certificatiedienstverleners in en definieert de elektronische handtekening, de geavanceerde elektronische handtekening en de certificatiewijzen3. Deze teksten zullen weldra worden aangevuld door de omzetting in het Belgisch recht van de richtlijn inzake elektronische handel die momenteel door het parlement bestudeerd wordt.

Toch leidt de wijziging van artikel 1322 niet tot een wijziging van de regels met betrekking tot de verwerving door een document van een vaste datum ten opzichte van derden, noch van de verplichtingen betreffende de wederzijds bindende contracten waarin artikel 1325 voorziet, noch van de bijzondere wetten die de handgeschreven redactie van bepaalde vermeldingen opleggen (bv. : «Goed voor de som van …»).
Er zijn immers gevallen waarbij het geschrift niet uitsluitend ad probationem (om een bewijs te leveren) gebruikt wordt, maar wel ad validatem of ad solemnitatem (geschrift of formaliteit om rechtsgeldigheid te verlenen aan een verbintenis : wet inzake het consumptiekrediet, huwelijk, … ).

De aanpassing van het bewijsregime, zoals voorzien in artikel 1322, zal dus niet volledig zijn vóór de omzetting van de richtlijn inzake elektronische handel die de formalisering zal definiëren, opgelegd voor de redactie en de afsluiting van on-linecontracten. Deze formalisering verloopt, naargelang het soort verbintenis, via minder of meer zware vereisten met betrekking tot de elektronische handtekening, als instrument dat niet alleen de onveranderbaarheid, de leesbaarheid en de stabiliteit van de in een document vervatte informatie waarborgt, maar ook de toeschrijfbaarheid van die verbintenis aan een bepaalde persoon.
Zonder in details te treden, maakt het gebruik van een geavanceerde elektronische handtekening het in de huidige staat van kennis mogelijk het document en de inhoud ervan te certificeren, zodanig dat de geplaatste elektronische handtekening van een persoon een onwijzigbaar document creëert. Aldus zal elke latere wijziging het document ongeldig en niet aan de ondertekenaar tegenwerpbaar maken.In de papieren omgeving is de inhoud materieel onscheidbaar van de drager. Door het plaatsen van de handgeschreven handtekening op het document wordt dit document onaantastbaar en niet-verwerpbaar, terwijl in een numerieke omgeving de codering aangebracht door de geavanceerde numerieke handtekening aan het gehele document dezelfde functie verzekert. Het is dan niet langer de drager die de authenticiteit verleent, maar wel de inhoud zelf zoals die door de numerieke sleutel gecodeerd kan worden4.

Zonder al te veel in de technische details te treden, dient men te weten dat de algoritmen die gebruikt worden voor de geavanceerde handtekeningen altijd complexer worden en dat, om het hoofd te bieden aan de sterke opgang van de computerpiraterij, bepaalde onderzoekers reeds de mogelijkheid bestuderen van elektronische kwantumhandtekeningen, gebaseerd op de reactie-eigenschappen van lichtbestanddelen, met name van de onooglijk kleine fotons5.

Wat nu opnieuw de wijziging van artikel 1322 van het Burgerlijk Wetboek betreft, dient men te weten dat de invoering van deze nieuwe bepaling niet leidt tot een wijziging van onze gebruikelijke regels inzake bewijsrecht, maar wel de mogelijkheid opent een erkende bewijswaarde te verlenen aan bepaalde documenten die elektronisch opgesteld zouden zijn.
Anderzijds zijn de regels van het Burgerlijk Wetboek inzake bewijs tussen professionele handelslui ruim aanvullend, en de jurisdicties die dergelijke conflicten tussen professionals behandelen, zijn veel soepeler met betrekking tot het leveren van het bewijs.
Maar in het kader van de burgerlijke geschillen beschikt de rechter, net zoals in een papieren omgeving, voortaan over de mogelijkheid te oordelen of een elektronisch bewijsstuk al dan niet een elektronische handtekening draagt en of, in de bewijsprocedure, hij bijgevolg dit bewijsstuk aanvaardt als een onderhandse akte of als een eenvoudig geschrift6.
In de nabije toekomst zullen we ons zeer waarschijnlijk opnieuw moeten buigen over het onderwerp van het bewijs en over het formalisme dat vereist is in het kader van on-lineverrichtingen.

Wordt vervolgd …

1Voor de redactie van dit artikel werd een dankbare inspiratie gevonden in de bijdrage van Didier GOBERT en Etienne MONTERO, «L'ouverture de la preuve littérale aux écrits sous forme électronique», in JT nr. 6000, 17 februari 2001, p. 114 tot 128.2Op. cit. : p. 128.3Zie dienaangaande het artikel van Roger LASSAUX,  «Technologies de l'Information et de la Communication», verschenen in Accountancy & Tax, nr. 4/2001, p. 42-43.4Didier GOBERT en Etienne MONTERO, op. cit., p. 124.5LE MONDE, 11 januari 2002, Sylvie LASSERRE : «Les propriétés des photons promettent des communications inviolables», p. 22.6Verslag van de Commissie voor de Justitie van 30 juni 2000 betreffende het wetsvoorstel tot introductie van nieuwe telecommunicatiemiddelen in de gerechtelijke en de buitengerechtelijke procedure.


terug
wapenschild
top print contact sitemap